Synopsis ‘Diepenbrock’, het verhaal over macht en machtsverlies van ijzergieters in De Achterhoek, een op twintig jaar lange research gebaseerde geschiedenis van een familiebedrijf.
De eerste jaren van de in 1754 in Ulft gestichte Sociëteit waren bepaald niet succesvol. De komst van drie ervaren Bocholtse pachters gaf het bedrijf zekerheid, vooral nadat zij in 1810 tot aankoop waren overgegaan. Een van de zoons van pachters werd naar Ulft gestuurd om orde op zaken te stellen en hij, Aloys Reigers, deed dat met inzet en succes. Zijn vroege dood in 1845 maakte de toekomst van de ijzergieterij onzeker. Vier zoons beraadden zich over de opvolging. Twee van hen, 23 en 16 jaar oud, maakten door veel uitbreidingen door te voeren een succes van Diepenbrock & Reigers, het latere DRU. Na deze twintig jaar verscheen de oudste broer Bern Reigers op het Ulftse toneel en leidde de hut tot zijn dood in 1895.
Inmiddels had in dit familiebedrijf hun neef Frans Deurvorst, Ulftse Frans, die sinds 1874 in Ulft werkte, het stokje van Oom Bern overgenomen. Hij bouwde het bedrijf na 1890 groots uit, zodat het niet alleen op de zesde plaats van de lijst van grootste Nederlandse industrieën kwam te staan maar zich mocht scharen bij de lijst van de weinige bedrijven die al aan het begin van de industriële revolutie sociaal voorop liepen.
In 1901 had Ulftse Frans ir. Rudolph Sassen als ‘jong mensch’ aan de fabriek verbonden. Sassen was geen familie en mocht geen aandelen in het bedrijf kopen, hetgeen tot consequentie had, dat hij geen leidende rol mocht spelen, noch aanspraak kon maken op een deel van de winst. Dat mocht juffrouw Anna, de enige dochter van Bern Reigers, dankzij haar aandelenpakket wel. Haar goede samenwerking met Ulftse Frans was de grondslag van de enorme groei van Diepenbrock & Reigers tussen 1890 en 1923. Na een standvastige en jarenlange tegenstand van juffrouw Anna kreeg Sassen het eindelijk voor elkaar een nieuwe nv te laten oprichten, waarin maximaal 6 stemmen aan iedere aandeelhouder, familie of niet, werd toegekend en de zeggenschap van de grootaandeelhouders geheel verdween.
Daarna begon de strijd om de macht over het bedrijf voor Sassen pas goed. ‘Zijn’ Badkuipenfabriek, gebouwd in krappe jaren en maar steeds verliesgevend, werd een bron van ruzie, onware verklaringen en kapitaalverlies. Men stond een half miljoen rood bij de bank en keek na vergeefse pogingen het tij te keren, desperaat uit naar iemand die in ruil voor een leidende functie geld in het bedrijf wilde steken. De zoons van Ulftse Frans, die na zijn auto-ongeluk zijn macht langzaam verloor, werden consequent het leven op de fabriek onmogelijk gemaakt en een onervaren directeur deed tegen het dubbele salaris dat de broers Deurvorst verdienden, dankzij een injectie van extra kapitaal van de kant van zijn schoonvader zijn intrede. In 1929 ging Ulftse Frans met pensioen, in 1931 overleed hij.
In ’Hoe het verder ging’ is te lezen hoe het de hoofdpersonen uit het boek en de fabrieken DRU en Vulcaansoord verder is vergaan. Aan Vulcaansoord zijn enkele hoofdstukken gewijd omdat J.J.S. von Raesfeld, de overgrootvader van de vrouw van Ulftse Frans, bij de oprichting van deze ijzergieterij betrokken is geweest. De dag na diens dood in 1854 haastten zijn twee schoonzoons, beide notaris, zich in hun koetsjes naar Vulcaansoord om de erfenis te verdelen en het resultaat diezelfde dag nog in een contract vast te leggen.
In 1958 kwam er een einde aan de betrokkenheid van nazaten van de drie eerste kopers bij de fabriek in Ulft.