mei 092025
 

Ik kan de lezer van onderstaand stuk gerust stellen. Zo hemelschokkend als het om des lezers willen in De Gelderlander en De Stentor werd gebracht, was het echt niet. Ik ben niet ‘in armoe opgegroeid’, zoals de krant schrijft, waarmee de vraag die hij stelt hierbij meteen beantwoord is. Op het moment dat mijn vader Zeno in 1944 stierf en het gezinsinkomen geheel wegviel, was ik bijna veertien jaar. De reden van de terugval in inkomen van mijn moeder, die met vier kinderen en een nog ongeboren baby achterbleef, was dubbel. De uitkering van mijn vader Zeno’s levensverzekering, f 100.000, werd door de Staat der Nederlanden als oorlogswinst beschouwd en daar moest zelfs 90% belasting over worden betaald. Er bleef toen weinig van over. Er was een tweede oorzaak. Na de oorlog keerden de aandelen DRU geen dividend uit. Tot 1944 ben ik opgegroeid in een zelfs welvarend gezin. De titel van het stuk in de krant was gewoon een sappig lokkertje. Ik vroeg rectificatie en deskundige bespreking van het boek als compensatie aan. Dat werd bij monde van de hoofdredacteur geweigerd.

Nog even terugkerend naar de omstandigheden na 1945. De arme tijd voor mijn moeder met haar vier (de oudste dochter was inmiddels getrouwd) kinderen van 0 – 19 jaar begon, toen zij in 1947 het luxe hobbyboerderijtje waar wij tijdens de oorlog woonden, De Stille Reef in Azewijn, omwille van de toekomstige studie van haar kinderen verruilde voor een stadshuis in Utrecht zonder De Reef te hebben kunnen verkopen. Het betalen van huur, het gemis van een moestuin en het duurdere wonen in de stad maakten haar vanaf 1947 inderdaad ‘straatarm’. Twee jaar later ging ik het huis uit. Dankzij de verbeteringen, die ik de journalist na lezing van zijn concept nog tijdig voorstelde, roeide Franciska niet zelf meer van Zuid Duitsland over de Rijn naar Rees, maar betaalde zij een zitplaats in een roeiboot. Ik ging volgens hem nog wel weer ‘bij mijn moeder wonen’ en Rudolph Sassen moest, ondanks het feit dat hij op honderd bladzijden van ‘Diepenbrock’ als Sassen wordt vermeld, het in zijn stuk toch blijven doen met een overbodige ‘t’, Stassen. Verder weet ik dat ‘spatten’ op email er wel met een doekje van kunnen worden afgeveegd, maar dat de blinde stippen op geëmailleerde goederen die producten onverkoopbaar maakten. Dat drukte zorgelijk ernstig op de winst.

Dan rest mij nog de belangrijkste verbetering. ‘De werklui zijn de ziel van de fabriek’ zou ik hebben gezegd. Het is anders. Deze fabriek had, doordat er generatie na generatie mannen uit dezelfde drie families met goede intenties de leiding hadden en betrouwbaar werkvolk voor hen wilde werken, een ziel gekregen. Toen de nazaten van die families rond 1965 de DRU hadden moeten verlaten, verdween deze ziel uit de fabriek, schreef ik in het voorwoord van ‘Diepenbrock’, dat ik de journalist natuurlijk had meegegeven. Gewapend met bovenstaande aanvullende kennis beveel ik onderstaand stuk graag in een ieders aandacht aan.

Diepenbrock in de Pers

Lied Deurvorst (94) duikt in haar familiegeschiedenis vol DRU-directeuren: Artikel in de Pers


Ze groeide op in armoede en wist niet dat haar voorouders de steenrijke oprichters van de ijzergieterij DRU waren. Hoe ouder ze werd, hoe meer de geschiedenis van haar familie haar bezighield. Ze moest er 94 jaar voor worden, maar nu is Lied Deurvorst erin geslaagd het verhaal te ontrafelen. Artikel in de Gelderlander

Geef een reactie